Dames en Heren,
Ik denk wel dat iedereen hier aanwezig, het werk van Tom Claassen kent. Bijvoorbeeld de beroemde olifanten bij Almere, of het paard in Utrecht. Natuurlijk kennen we ook allemaal de liggende houten mannen in het Kröller-Müller en de hangende houten mannen in de Anningahof. Dan is er nog de kwijlende hond in Tilburg en niet te vergeten de twee ongelooflijk zittende zwarte sneeuwmannen op Schiphol. U hoort het al: wat al die beelden gemeen hebben is een naam, en die naam zegt iets over wat je ziet. Het is niet alleen een naam, het benoemt tegelijkertijd het onderwerp. Daar komt nog iets bij: al deze beelden kennen wij omdat ze gewoon buiten, niet in een museum staan. Zomaar ergens langs de snelweg, op een plein, of in een beeldentuin, in een stadspark of op een luchthaven. Zelfs kennen we een nijlpaard van Tom Claassen in een sluis in Amsterdam. Gewoon buiten, in wat wij, kunsthistorici noemen: de openbare ruimte.
Tom Claassen heeft, sinds hij dat paard in Utrecht op het plein zette, in 1996, een enorme opmars gemaakt door de publieke ruimte. Hij kreeg veel opdrachten en al die beelden die ik eerder noemde hebben daar dan ook mee te maken. Maar er is wel iets gevaarlijks aan de hand met de openbare ruimte: ze is namelijk openbaar, dat wil zeggen, voor alle publiek toegankelijk. Iedereen, van spelend kind tot verfspuitmaniak kan naar zijn beeldhouwwerken toe, er op klimmen, ze betasten en in de schaduw ervan gaan zitten. Dat is in een museum wel even anders: daar heb je er maar vanaf te blijven! Kijken doe je met je ogen, leerden wij altijd, en je blijft er met je handen van af!
Dus is het op zijn minst enigszins vreemd, dat wij hier nu in een museum staan, en de sculpturen bewonderen van de man die de gedoodverfde openbare-ruimte-beeldhouwer is in Nederland, en daarmee meer bekend dan André Volten, Rudi van de Wint of Carel Visser. Hoe zou dat komen, of liever nog, waarom is deze man met zijn beelden zo bekend?
Het heeft vast en zeker te maken met zijn onderwerp: het gaat altijd over mensen en dieren. Mensen en dieren zijn best populair in onze wereld, en als buitenbeeldkunstenaar moet je natuurlijk een beetje meedenken met wat het publiek wil. Het publiek gaat pas in de schaduw naast een zittende man zitten, of onder het paard zijn buik, als het zo’n beeld ook aangenaam vindt. Dus moet er naast het onderwerp een vorm gevonden die niet afstoot, maar aantrekt. Het liefst een mooie, ronde, gladde vorm. Het is al zo vaak gezegd over Claassens beelden: ze zijn aaibaar. Dat is overigens een statement dat ik in veel teksten over zijn werk tegenkom, en ik ben het er helemaal niet mee eens. Maar goed, als je als wethouder van een gemeente een Mol wil hebben, is het wel handig als iedereen schrijft dat die mol zo aaibaar is. Ik denk eerder dat die Mol iets te maken heeft met het onder de grond graven van een spoorwegtunnel waar hij boven op staat - en verder vind ik mollen eng en geheimzinnig en wekken ze mijn claustrofobie op voor donkere, te nauwe, onderaardse tunnels. En ik zou al helemaal geen worm willen zijn, want je wil zo’n monster onderweg in de aardkorts echt niet tegenkomen: je kunt immers nergens heen? Nee, de meeste beelden van Tom vind ik niet aaibaar, hun schaal is mij te groot en de hangende mannen doen me vooral denken aan Billie Holiday’s song ‘Strange Fruit’.
Nou kom ik niet zomaar toevallig met die Mol, want die staat in de gemeente Best, en er zijn scheuren ontstaan in zijn huid. Dat is vreselijk, vooral als je een aaibaar beeld wilt hebben, dat mooi is en rond en glad. Nu zit de gemeente ermee in zijn buik, die wil dat Claassen de reparatie betaalt, en Claassen zit ermee in zijn buik, omdat de gemeente wil dat hij betaalt. En wij, het publiek, wat vinden wij er eigenlijk van? Wie moet er betalen, als je dure beeld blijkt niet bestand te zijn tegen regen, wind, sneeuw en vorst? Hoe lang moet zo’n beeld eigenlijk mee, als het al in 2009 geplaatst is? Het is nu dus 5 jaar oud, is er niet met iemand, of met het rijk, een onderhoudscontract afgesloten? Aiai, we zijn nog niet klaar met dat verhaal, ik kom er nog op terug. Gelukkig zijn er musea, die ook beelden van Tom hebben aangekocht, waar je dus van af moet blijven en die dus heus wel de tand des tijds doorstaan. En dan zijn er natuurlijk de boomstam-mannen, die op geheel ecologisch verantwoorde wijze op natuurlijke wijze aan hun einde komen, net als de meeste mensen en dieren.
Zo’n beest in de openbare ruimte moet er heel anders uitzien dan in een museum. Om te beginnen is er het formaat: hoe groot moet ie zijn? Die mol in Best is zeven meter hoog, terecht, want een echte gewone mol, daar kijk je natuurlijk over heen. Daar heb je meteen het eerste probleem. Claassen maakt dus een reuze mol, of reuze konijn, of reuze-eend, of reuze paard, omdat het dier moet opvallen. En omdat het pas echt werkt, dat wil zeggen onze aandacht trekt en ons een glimlach ontlokt, als het buitenproportioneel groot is. Stel je voor: een konijn van een meter hoog! Maar dan moeten natuurlijk alle onderdelen, de oren, de neus, de poten, de buik, daar wel bij passen. Oftewel: alle delen moeten in de juiste verhoudingen vergoot worden. Daar had je vroeger in Parijs specialisten voor: ‘agrandeurs’. Vaklui die een klein bronzen ontwerp vergrootten naar de gewenste maat, zo dat de denker van Rodin, ooit als ontwerp 70 cm hoog, nu in het Musée-Rodin in Parijs 190 cm hoog is, en een zelfde afgietsel in Amsterdam niet wegvalt voor het Hilton op de Apollolaan.
Dit probleem raakt meteen een paar kunsthistorische principes: stel, je laat het werk vergroten door ambachtslui. Is het dan nog een uniek kunstwerk van de kunstenaar? Verhitte discussies daarover speelden al in de 19e eeuw, toen Antonio Canova zijn kleischetsen door leerlingen liet vergoten in marmer met de punteermachine, voordat hijzelf het uiteindelijke oppervlak zelf afwerkte. En dan had je dus een zogenaamde echte marmeren Canova. Maar ja, die steenhouwarbeid, daar werd je maar vies van, en dat was toch echt niets voor een echte kunstenaar. Onze 21ste-eeuwse Tom Claassen zit met hetzelfde probleem. Stel, hij maakt een kleischets van een mol, en dat beestje wordt vervolgens in China ge-agrandeerd – de kostprijs speelt ook een rol, zeker in Nederland – en vervolgens in China of elders in brons gegoten: wíe heeft dan het bronzen beeld gemaakt? De gieter of de kunstenaar? En wie is er dan verantwoordelijk voor de reparatie, als het dier binnen 5 jaar huidscheurtjes gaat vertonen: de ontwerper of de maker?
Trouwens, hoe kijken wij daar tegenaan? Nu even met de nadruk op het geld: in Nederland worden de meeste kunstenaars een beetje neerbuigend bekeken, zo van, ach, daar heb je weer zo’n kunstenmaker, die leeft zeker van de bijstand… En anders, als de kunstenaar arrivé is, zijn we meteen jaloers, en schrijft elke krant dat ‘de gemeente Best €100.000 voor die mol heeft móeten betalen, en denken wij met zijn allen dat die hele ton in de (grote) zakken van Tom Claassen is verdwenen. Alsof hij zelf geen kosten aan de sculptuur gehad heeft. Ik heb het even nagekeken, maar in 2013 waren er ruim 12000 wooneenheden in Best. Die hebben dus per gezin/stel/familie/samenwoners per wooneenheid € 8,33 betaald aan het beeld. Dat is €1,66 per jaar. Niet veel, voor 5 jaar plezier, toch? Sterker, we hebben het over bijna 30.000 inwoners, kinderen en bejaarden meegeteld, dan is het nog maar €3,30 per inwoner gedeeld door 5 jaar = 66 cent per jaar. Gaan we nog mopperen? Of denken ze daar in Best dat je voor € 100.000,- de eeuwigheid kunt kopen?
De dieren van Tom brengen mij bij de fabels: verhalen waarin dieren de hoofdrol spelen en ons menselijk gedrag op de korrel nemen. Sinds de fabels bestaan vergelijken wij onszelf al met de dieren. Dus denk je bij een dier van Tom Claassen ook een beetje aan jezelf. De meest beroemde fabel is natuurlijk die van de krekel en de mier. De krekel is muzikant en hij speelt de hele zomer mooie liedjes, hij is een echte kunstenaar. De mier is een nijver beestje, die werkt en werkt en werkt. Dan wordt het winter en de mier zit op zijn stapel gespaarde graankorreltjes, en de krekel die niets heeft gespaard bedelt bij haar om eten.
“Nee” zegt de mier, “dan had je maar moeten werken en sparen voor je toekomst.” En ze geeft hem niks. “Ja maar” zei de krekel, “ik maakte muziek voor jou”.
Hieruit zijn na Jean de la Fontaine twee verschillende lezingen getrokken:
1) er is veel te weinig waardering voor de kunstenaars
2) wie niet werkt zal niet eten: waarbij kunst maken natuurlijk niet wordt opgevat als werken.
Deze fabel werd zo’n 350 jaar geleden geschreven, en hij lijkt in Nederland nog steeds op te gaan.
Gelukkig hebben we musea. Zoals hier in Kampen, met een directeur die zich sterk maakt voor eigentijdse beeldhouwkunst. Die dus feitelijk vecht tegen de fabel van ‘de krekel en de mier’ en die de krekels met vlag en trompetgeschal binnenhaalt. Omdat hij heel goed weet, wat blijft er nog van ons over als de krekels niet meer zingen en wij alleen nog maar op onze hypotheek gaan zitten? Wat een armoe, wat een ellende. Misschien is dat wel de reden waarom Tom Claassen, voor zover ik weet, nog geen krekel gemaakt heeft en ook geen mier. Wel een marmeren kapsel, zoals op de uitnodiging staat van dit museum. Hij heeft iets met kapsels, want hij maakte ook al eens het kapsel van Spinoza, maar liefst 180 cm hoog. Spinoza is erg goed om te lezen bij beeldhouwkunst, en bij de beeldhouwkunst van Tom Claassen in het bijzonder. Spinoza benoemt drie soorten kennis:
1 de minste is de verbeelding: dat wil zeggen: je ziet niet wat je ziet ofwel het voorgestelde komt niet overeen met de voorstelling. Dus het door Claassen voorgestelde konijn komt niet overeen met een echt konijn. Als je de waarheid zoekt heb je niet veel aan de verbeelding.
2 de middelste is de rede: dat wil zeggen: de rede zoekt naar de verklaring van de verbeelding: waarom lijken de konijnen van Tom Claassen niet en tegelijkertijd toch weer wel? Bij het beantwoorden van de vraag vindt de rede telkens nieuwe problemen. De rede is nooit klaar.
En omdat 1 en 2 ons niet echt helpen, brengt dat ons bij de derde en belangrijkste soort kennis:
3 de beste kennis is de intuïtie: dat wil zeggen: we herkennen waarheden, zonder dat we hoeven te redeneren, te rekenen of argumenten te verzinnen. Spinoza bedoelt dat de intuïtie ons leert dat wij onszelf kennen.
De mol van Claassen wijst mij op mijn angst voor tunnels, de konijnen wijzen mij op mijn luiheid en mijn voorliefde voor meisjes kijken vanaf terrasjes, het paard wijst mij op mijn vrijwillige sloomheid en de olifanten wijzen mij op mijn ongeloof. Er zijn veel dingen die er eigenlijk niet kunnen zijn, maar er toch zijn en dat is een feest. Dat leer ik van de beelden van Tom Claassen en daar geniet ik van.
JD 17-09-2014